
08 jun Participatie is wassen neus (1)
Wij hebben het in corporatieland rondom renovatie en herstructurering altijd over participatie. Dat is een woord waar ik jeuk van krijg. En eigenlijk is het een wassen neus. Ik word er een beetje cynisch van. Dat moet ik uitleggen, want anders schop ik tegen te veel zere benen. Dat doe ik in twee afleveringen: ‘participatie is wassen neus (1)’ over renovatie en ‘wassen neus (2)’ over herstructurering.
Ik wil onderscheid maken tussen twee groepen: omwonenden en huurders. Als je gaat renoveren, wat meestal voornamelijk beperkt blijft tot de woning, dan is de communicatie met omwonenden redelijk summier. Die wordt gericht tot de omwonenden in een straal van, laat ik zeggen, 500 meter die door die renovatie last krijgen van bouwverkeer, herrie en minder parkeerplekken. Deze mensen informeer je met een brief die je bij hen in de brievenbus stopt. Dat is het.
Bij renovatie heb je ook te maken met ‘participatie’ (wat ik dus liever bewonerscommunicatie noem). Bij renovatie moet de corporatie om te beginnen toestemming ophalen bij minimaal 70 procent van de bewoners. En een corporatie moet huurders de gelegenheid geven zich te verenigen in een bewonerscommissie. Huurders die hierin zitting hebben mogen adviseren over de plannen. Soms is er niemand die belangstelling heeft om aan zo’n commissie deel te nemen. In dat geval kan de corporatie terugvallen op een overkoepelende huurdersorganisatie. Deze is bevoegd om te tekenen voor bijvoorbeeld het sociaal plan waarin alle afspraken met huurders staan over eventuele vergoedingen en begeleiding en dergelijke.
Als er wel een bewonerscommissie bestaat dan wordt deze vroegtijdig geïnformeerd over de renovatieplannen. De leden mogen zeggen wat ze ervan vinden en eventueel wordt een deel van de plannen aangepast als tegemoetkoming aan de bezwaren. Ze denken ook mee over de afspraken over vergoedingen etc. die afgesproken kunnen worden. Dan begint het een beetje op participatie te lijken. Maar je hebt ’t dan over heel complexe trajecten waarvan je verwacht dat de huurder die snapt, er iets van vindt en er kritische vragen over kan stellen. De gemiddelde huurder blijkt hier echter niet tegen opgewassen. Een formele bewonerscommissie kan nog een onafhankelijk adviseur inschakelen op kosten van de corporatie, maar dit gebeurt lang niet altijd.
Dus we zijn met z’n allen druk bezig aan participatie te doen, terwijl de bewonerscommissie niet in staat is hiermee om te gaan. Vaak zitten de individuele leden vooral hun eigen belangen te behartigen en niet het belang van alle huurders, zoals wel de bedoeling is. Je kunt het ze niet kwalijk nemen, maar je hebt er ook niet veel aan.
Heel soms wordt er een klankbordgroep opgericht waarin corporatie, bewoners en gemeente samen nadenken over wat ze met de leefbaarheid in de buurt gaan doen. Wat doe je met verbinding tussen mensen in de wijk, wat doe je met nieuwkomers, veiligheid in de wijk, leefbaarheid zonder rommel (die van balkons wordt gegooid), tuinen die worden bijgehouden. Is er behoefte aan een speeltuintje, waar is überhaupt behoefte aan …? Als het niet strikt noodzakelijk is, wordt zo’n klankbordgroep niet opgericht. Soms omdat er de menskracht niet voor is, dan weer omdat er geen geld voor is. Of voelt men geen urgentie om dit te doen?
In deel 2 van dit blog leg ik uit waarom ik vind dat participatie bij herstructurering eveneens een wassen neus is.